Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 1 april 2015 heeft de burgemeester de aan [appellante] verleende drank- en horecavergunning en aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten ingetrokken.

Uitspraak



201600344/1/A3.

Datum uitspraak: 1 februari 2017

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Leiden, handelend onder de naam [bedrijf] (hierna: [appellante]),

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 november 2015 in zaak nr. 15/5690 in het geding tussen:

[appellante]

en

de burgemeester van Leiden.

Procesverloop

Bij besluit van 1 april 2015 heeft de burgemeester de aan [appellante] verleende drank- en horecavergunning en aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten ingetrokken.

Bij besluit van 14 juli 2015 heeft de burgemeester het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 30 november 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 januari 2017, waar [appellante], bijgestaan door mr. L. Rijsdam, advocaat te Leiden, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M. Atkins en mr. E. van Beusekom, vergezeld door mr. R.D. Scholte, werkzaam bij het Landelijk Bureau Bibob, zijn verschenen.

Overwegingen

1. De relevante bepalingen van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: de Wet Bibob), de Drank- en Horecawet (hierna: de DHW) en de Wet op de kansspelen (hierna: de Wok) zijn opgenomen in de bijlage van deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

2. Op 25 juli 2014 heeft de burgemeester aan [appellante] een drank- en horecavergunning en een aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten verleend ten behoeve van de exploitatie van [bedrijf] te Leiden. De burgemeester heeft deze vergunningen per 1 mei 2015 ingetrokken omdat volgens een advies van het Landelijk Bureau Bibob een ernstig gevaar bestaat dat de aan [appellante] verleende vergunningen mede zullen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen, op geld waardeerbare voordelen te benutten. Volgens het Landelijk Bureau Bibob heeft [appellante] onder meer door uitkeringsfraude en fraude met de uitbetaling van kinderopvangtoeslag tussen 1 mei 2006 en 27 december 2008 een zeer groot financieel voordeel verkregen dat door het ontbreken van verhaalsmogelijkheden niet dan wel nauwelijks is ontnomen.

3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester zich op het standpunt heeft mogen stellen dat een ernstig gevaar bestaat dat de aan [appellante] verleende vergunningen mede zullen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen, op geld waardeerbare voordelen te benutten. De rechtbank heeft daartoe voorop gesteld dat onweersproken is dat het door [appellante] wederrechtelijk verkregen voordeel door het ontbreken van verhaalsmogelijkheden niet dan wel nauwelijks is ontnomen. De rechtbank gaat uit van een wederrechtelijk verkregen voordeel van ongeveer € 121.000,00, namelijk ongeveer € 74.000,00 ten laste van de gemeente Leiden en ongeveer € 46.000,00 ten laste van de Belastingdienst. [appellante] heeft volgens de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij niet meer over het wederrechtelijk verkregen voordeel beschikt. De rechtbank heeft overwogen dat de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel zodanig hoog is dat kan worden aangenomen dat thans nog gevaar bestaat dat dit voordeel via de vergunningen zal worden witgewassen. Tot slot heeft de rechtbank het niet onredelijk geacht dat de burgemeester geen doorslaggevend gewicht heeft toegekend aan de persoonlijke en financiële gevolgen van de intrekking van de vergunningen voor [appellante].

4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester zich op het standpunt heeft mogen stellen dat een ernstig gevaar bestaat dat de aan haar verleende vergunningen mede zullen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen, op geld waardeerbare voordelen te benutten. Daartoe voert zij aan dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat het door haar wederrechtelijk verkregen voordeel volledig is geconsumeerd. Uit een nadere rapportage van haar boekhouder blijkt dat zij ook de contant gemaakte bedragen heeft aangewend voor het levensonderhoud van haar zoon en haarzelf. Dat blijkt ook uit door haar overgelegde nota’s van uitgaven die zij contant heeft betaald. Verder volgt volgens [appellante] uit de nadere rapportage van haar boekhouder dat zij op het moment dat zij [bedrijf] startte zowel per bank als per kas een tekort had. Het wederrechtelijk verkregen voordeel had zij toen dus niet meer tot haar beschikking. Voorts voert [appellante] aan dat de rechtbank ten onrechte van een te hoog wederrechtelijk verkregen voordeel is uitgegaan. Zij is veroordeeld voor het ontvangen van kinderopvangtoeslag voor € 33.329,00. Het bedrag van € 74.000,00 wederrechtelijk voordeel verkregen van de gemeente is een brutobedrag. Zij heeft slechts een nettobedrag van € 49.500,00 op haar bankrekening bijgeschreven gekregen. In totaal betreft het wederrechtelijk verkregen voordeel dus slechts € 82.829,00, aldus [appellante].

4.1. De rechtbank heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2226) terecht overwogen dat voordeel dat is behaald met criminele activiteiten in beginsel deel blijft uitmaken van het vermogen zolang dit niet door bijvoorbeeld een ontnemingsmaatregel aan het vermogen is onttrokken. Dit neemt niet weg dat tijdsverloop onder omstandigheden dient te worden meegenomen in de beoordeling omdat het rechtstreekse verband tussen het verkregen voordeel en de benutting daarvan in de loop van de tijd kan afnemen.

4.2. In de nadere rapportage, die is gebaseerd op door [appellante] verstrekte gegevens, heeft de boekhouder van [appellante] mogelijke kosten betreffende huur, water, energie , gezondheid en huishouden afgetrokken van de door [appellante] van haar rekeningen opgenomen contante bedragen. De boekhouder heeft daarover in de rapportage vermeld "met de bekende gegevens heb ik geprobeerd een eventuele kasstroom in kaart te brengen. Deze kasstromen vormen een indicatie". Reeds omdat de boekhouder aldus zelf toelicht dat de door hem in de rapportage beschreven kasstromen een indicatie vormen, heeft [appellante] met die rapportage niet aannemelijk gemaakt dat zij het wederrechtelijk verkregen voordeel niet meer tot haar beschikking heeft. Bovendien blijkt uit de rapportage dat indien de voormelde kosten van de door [appellante] contant opgenomen bedragen worden afgetrokken, zich in 2006 een overschot van € 5.870,00, in 2007 een overschot van € 29.490,00 en in 2008 een overschot van € 15.720,00 voordoet. Het door de boekhouder genoemde eventuele tekort in de jaren 2009 tot en met 2011 van € 7.540,00 compenseert die overschotten niet. Evenmin heeft [appellante] met de door haar overgelegde nota’s aannemelijk gemaakt dat zij het door haar wederrechtelijk verkregen voordeel volledig heeft geconsumeerd. De nota’s betreffen opgeteld immers slechts een bedrag van € 7.515,97.

Hetgeen [appellante] aanvoert over de grootte van het wederrechtelijk verkregen voordeel, kan niet leiden tot het door haar daarmee beoogde doel. Ook het door haar genoemde voordeel van € 82.829,00 is zodanig groot dat de burgemeester zich ondanks enig tijdsverloop op het standpunt heeft mogen stellen dat een ernstig gevaar bestaat dat de aan [appellante] verleende vergunningen mede zullen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen, op geld waardeerbare voordelen te benutten.

Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Noordhoek, griffier.

w.g. Michiels w.g. Noordhoek

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2017

819.

BIJLAGE

Wet Bibob

Artikel 3

1. Voor zover bestuursorganen bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, kunnen zij een gegeven beschikking intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om:

a. uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of

b. (...).

2. Voor zover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, betreft, wordt de mate van het gevaar vastgesteld op basis van:

a. feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a,

b. in geval van vermoeden de ernst daarvan,

c. de aard van de relatie en

d. de grootte van de verkregen of te verkrijgen voordelen.

4. De betrokkene staat in relatie tot strafbare feiten als bedoeld in het tweede en derde lid, indien:

a. hij deze strafbare feiten zelf heeft begaan,

b. - c. (...).

Artikel 7

1. Een gemeentelijke vergunning die op grond van een verordening verplicht is gesteld voor een inrichting of bedrijf, kan door het college van burgemeester en wethouders respectievelijk de burgemeester worden ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3.

2. Voordat een beslissing als bedoeld in het eerste lid wordt genomen, kan het college van burgemeester en wethouders respectievelijk de burgemeester het Bureau om een advies vragen.

Artikel 8

Er is een Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

Artikel 9

1. Het Bureau heeft tot taak aan bestuursorganen, voorzover deze bij of krachtens de wet de bevoegdheid hebben gekregen het Bureau daartoe te verzoeken, desgevraagd advies uit te brengen over de mate van gevaar, bedoeld in artikel 3, eerste lid, of over de ernst van de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 3, zesde lid.

DHW

Artikel 1

1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:

- horecabedrijf: de activiteit in ieder geval bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse;

- inrichting: de lokaliteiten waarin het slijtersbedrijf of het horecabedrijf wordt uitgeoefend, met de daarbij behorende terrassen voor zover die terrassen in ieder geval bestemd zijn voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse, welke lokaliteiten al dan niet onderdeel uitmaken van een andere besloten ruimte.

Artikel 3

1. Het is verboden zonder daartoe strekkende vergunning van de burgemeester het horecabedrijf uit te oefenen.

Artikel 31

3. Een vergunning kan voorts door de burgemeester worden ingetrokken, indien:

a. er sprake is van het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. Voordat daaraan toepassing wordt gegeven, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van voornoemde wet, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd;

b. (...).

Wok

Artikel 30

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. - c. (...);

d. hoogdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend:

1°. waar het café en het restaurantbezoek op zichzelf staat en waar geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend en

2°. waarvan de activiteiten in belangrijke mate gericht zijn op personen van 18 jaar en ouder;

e. (...).

Artikel 30c

1. De vergunning kan slechts worden verleend, indien zij betreft het aanwezig hebben van een of meer kansspelautomaten:

a. in een hoogdrempelige inrichting;

b. (...).

Artikel 30f

1. De vergunning wordt ingetrokken:

a. (...);

b. indien voor een inrichting, als bedoeld in artikel 30c, eerste lid, onder a en b, niet de vergunning van kracht is, die ingevolge de voor die inrichting geldende bepalingen is vereist;

c. (...).


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature